In een eerdere procedure bleek uit een als bewijs overgelegd e-mailbericht dat ‘bij een bank in Zwitserland wordt aangenomen dat er een bankrekening op naam van een overledene bestaat’. Een van de erfgenamen had geprobeerd de rekening op zijn naam te zetten. Een aantal erven wist niet van het bestaan van de rekening, totdat de bank medewerking van alle erven eiste. Een eventueel batig saldo op de bankrekening zou dus ten nadele van die erven niet betrokken zijn geweest bij de verdeling van de nalatenschap van de erflater. Genoemde erven hebben in beginsel recht op en belang bij informatie over deze bankrekening. Indien blijkt dat er sprake is van een batig saldo en dat het saldo op deze bankrekening bij de vaststelling van het zuiver saldo van de nalatenschap van erflater had moeten worden betrokken, lijkt uit de eerder gevolgde verdeling en de eerdere afwikkeling van de erfenis van erflater te volgen dat in dat geval een eventueel batig saldo van de Zwitserse bankrekening alsnog dient te worden verdeeld met inachtneming van de erfdelen de erven, volgens de rechtbank. De erven werden dan ook veroordeeld mee te werken aan het informeren van de overige erven. De Zwitserse bank weigerde vervolgens echter toch categorisch informatie te verstrekken over de bankrekening, omdat sommige erfgenamen bezwaar maakten tegen openbaarmaking van iedere informatie betreffende mogelijke vermogensbestanddelen, voor welke openbaarmaking volgens de bank toestemming van alle erfgenamen nodig is. En die ontbrak volgens de bank. Dit was aanleiding voor een van de erfgenamen om verdeling van de Zwitserse saldi van erflater te vorderen. Daartoe zijn de gezamenlijke erfgenamen, en tevens de Zwitserse bank gezamenlijk voor een Nederlandse rechtbank gedagvaard. Ter comparitie legde de bank afschrift van een door een aantal met name vermelde erfgenamen ondertekende brief over, waarin de bank wordt medegedeeld dat zij niet willen dat de bank de overige erfgenamen informeert. Daarmee was meteen bekend welke erfgenamen de gelden (die er vervolgens weldegelijk bleken te zijn) verborgen hielden voor de overige erfgenamen. Ingevolge art. 3: 194 BW verbeurt een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Tengevolge van het beroep hierop en de in rekening gebrachte wettelijke rente, ontvingen de overige erfgenamen ieder een aanzienlijke som geld. Daarna werd het gelegde beslag onroerend goed opgeheven.