Het geval Insiya[1]
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland inzake het door de vader naar India ontvoerde meisje Insiya is interessant. En dat niet alleen om de internationaal rechtelijke verwikkelingen betreffende de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Ook de basale casus is interessant.
Insiya is volgens de rechtbank een Nederlands meisje dat juridisch haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft en voor wie de Nederlandse staat een verantwoordelijkheid draagt. Zij is in weerwil van een Nederlandse rechterlijke uitspraak (beschikking voorlopige voorzieningen) overgebracht naar India zonder toestemming van haar moeder.
De wijze waarop de vader het belang van zijn dochter dient door haar het contact met haar moeder en halfzusje te ontzeggen, leidt volgens de rechtbank tot een gezagsbeëindigende maatregel, ongeacht de verblijfplaats van het kind.
Een eerste kennisneming van de uitspraak kan, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel (bijvoorbeeld op grond van art. 1 van de Grondwet), leiden tot de conclusie dat deze uitspraak de talloze vaders aan wie het contact met hun kinderen wordt ontzegd kan helpen bij het daadwerkelijk afdwingen van een omgangsregeling. Het ouderlijk gezag omvat immers ook voor de man de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.
Toch geeft de uitspraak een dubbel gevoel. Het is per slot van rekening toch weer de man die verliest. Zou de Nederlandse rechter een vrouw die onder gelijke omstandigheden de vader ieder contact met hun kind ontzegt uit de ouderlijke macht zetten? Tot op de dag van vandaag blijft de rechtspraak op dit punt behoorlijk dubbel.
Als u overeenkomsten ziet, aarzelt u dan niet om contact op te nemen.
[1]ECLI:NL:RBNHO:2019:1686